donderdag 7 maart 2013

Bijgeloof rond dode priesters

Hagelkruis in Aarle-Rixtel (bron: RCE/Wikimedia Commons)

Dertiende brief, deel 2

Zodra ik ontbeten had, wandelde ik eens naar de kerk om die nog eens te bekijken, omdat het een mooi gebouw is, alhoewel ik hem vorig jaar ook al gezien had. Dicht bij de kerk, te midden van de akkers, staat een kruis van blauwe zerksteen, het hagelkruis genoemd. Het zou deze naam dragen, omdat het door wonderkracht hagel, donder en zo voort van de korenvelden afweert en ze op die manier beschermt en beveiligt.

Nadat ik het Aarlese hagelkruis had gezien, stapte ik direct door naar Beek. Ook hier ging ik de kerk eens bekijken, maar daar is niets bijzonders aan. Ik zag alleen twee graven op het kerkhof die, hoewel oud, toch met verse graszoden waren afgedekt. Ik vroeg aan een boer die hier in de buurt aan het werk was, wat dat te betekenen had en hij gaf ten antwoord: “dit zijn de graven van onze laatste twee pastoors zaliger nagedachtenis, die maken we ieder jaar weer netjes op.” Ik wist genoeg en dacht bij mezelf, als dit enkel gebeurt vanuit liefde en hoogachting voor de overledenen, dan is het zeker prijzenswaardig. Maar gebeurt het uit bijgeloof, wat zal het dan de gestorvenen baten. Want ze zullen hierdoor echt niet zachter of luxueuzer rusten, noch erdoor beveiligd worden tegen de allesvernietigende wormen. Nee, oh nee! Trouwens:

’t gewormte kent geen schoonheid, glans of majesteit;
Het aast op vorst en slaaf met ingeboren gretigheid;
'T verteert gevoelloos, stil, met scherpe tanden,
De zachte meisjesborst, zo goed als ’t hart van dwingelanden” *

Terwijl ik hier over twee dode roomse priesters spreek, herinner ik me enkele rituelen die men bij een dode pastoor in acht neemt en die jou waarschijnlijk onbekend zijn. Zodra een priester gestorven is, wordt hij uitgekleed en worden hem zijn liturgische kleren aangetrokken. Vervolgens wordt hij zo uitgedost op een tafel ten toon gesteld voor alle nieuwsgierigen. De roomsen bezoeken zo’n lijk heel vlijtig. Ze vallen op hun knieĆ«n zodra ze in de buurt komen en bidden enkele Onzevaders en Weesgegroetjes bij het lijk voor de zielenrust van de overledene.

Ik vind dat echter behoorlijk tegenstrijdig, want een priester gaat naar de gevoelens van de meeste, zo niet alle roomsen, zonder in het vagevuur te komen direct naar de hemel, dus waarom zou men dan nog voor zijn ziel moeten bidden? Men zegt echter daarop, dat als het niet nuttig of nodig is voor de dode, dat dan dat nut terugkeert op de levende bidder, die door zulke gebeden geholpen wordt, als hij ooit zelf in het vagevuur terechtkomt. Zo kan men dus vooruit werken. Is dat niet slim geredeneerd en vernuftig verzonnen?

*) R. Feith, Het graf. 4e zang, p. 82

Geen opmerkingen: