![]() |
Kolven in de 18e eeuw |
De mij onbekende, maar oprechte man begon daarop met een soort van enthousiasme te praten tegen mij. Hij zei: “Denk niet, meneer, dat dit mijn eigen gedachten zijn! Nee! Zo redeneert het grootste deel van mijn geloofsgenoten. Ze leggen een verband tussen grote heiligheid en grote kerken, en daar heeft men alles voor over. Juist daarom is het zo dat men in sommige dorpen de gereformeerden hun kerk met geweld heeft afgenomen: niet omdat die gebouwen beter zijn, maar omdat ze heiliger zijn, ofschoon ze nu óntheiligd zijn, doordat die ketters er zo lang hun religie in hebben uitgeoefend. Maar als wij al ons kerkmeubilair er weer in hebben teruggeplaatst, en heeroom heeft de kerk opnieuw gewijd, dan keert ook de oude heiligheid weer terug.
Om te voorkomen dat er nog iets de kerk zou ontheiligen, heeft men ook de lijken van de geuzen opgegraven en ze beestachtig behandeld, zoals u wel in de kranten zult hebben gelezen. Zo’n verbitterde domheid (en die heerst nog in het algemeen bij de meeste inwoners van deze regio) is uitsluitend toe te schrijven aan veel van onze priesters, die het volk zo dom, zo verbitterd en zo bijgelovig houden.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten