dinsdag 17 mei 2011

De waarde van oude kerkgebouwen

Zesde brief, deel 3

Kolven in de 18e eeuw
Na de middag ging ik een klein stukje buiten de stad naar een herberg om daar te gaan kolven. Er waren veel Eindhovense burgers aanwezig en ik raakte met enkelen van hen in gesprek, waarbij ik vergat te kolven, terwijl anderen om ons heen stonden en ons aangaapten. Toevallig kwam ons gesprek op de kerk, en ik vroeg wat men met dat vervallen gebouw wilde gaan doen. “Weer opbouwen”, antwoordde er een. “Dat zal wel wat gaan kosten.” “Dat geeft niet.” “Wat gaat er dan mee gebeuren?” “Als katholieke kerk gebruiken.” “Maar de katholieken hebben hier toch al een behoorlijk grote en mooie kerk?” “Ja, maar deze kerk is oud en gewijd, en de onze is dat niet.” “Is dat dan beter of heiliger?” “Zeer zeker! Hier moet men alles, zelfs zijn laatste duit, voor over hebben.”

De mij onbekende, maar oprechte man begon daarop met een soort van enthousiasme te praten tegen mij. Hij zei: “Denk niet, meneer, dat dit mijn eigen gedachten zijn! Nee! Zo redeneert het grootste deel van mijn geloofsgenoten. Ze leggen een verband tussen grote heiligheid en grote kerken, en daar heeft men alles voor over. Juist daarom is het zo dat men in sommige dorpen de gereformeerden hun kerk met geweld heeft afgenomen: niet omdat die gebouwen beter zijn, maar omdat ze heiliger zijn, ofschoon ze nu óntheiligd zijn, doordat die ketters er zo lang hun religie in hebben uitgeoefend. Maar als wij al ons kerkmeubilair er weer in hebben teruggeplaatst, en heeroom heeft de kerk opnieuw gewijd, dan keert ook de oude heiligheid weer terug.

Om te voorkomen dat er nog iets de kerk zou ontheiligen, heeft men ook de lijken van de geuzen opgegraven en ze beestachtig behandeld, zoals u wel in de kranten zult hebben gelezen. Zo’n verbitterde domheid (en die heerst nog in het algemeen bij de meeste inwoners van deze regio) is uitsluitend toe te schrijven aan veel van onze priesters, die het volk zo dom, zo verbitterd en zo bijgelovig houden.”

Geen opmerkingen: