dinsdag 26 april 2011

De ‘voorsteden’ van Eindhoven


Vijfde brief, deel 1

Geachte vriend!

Aangezien de post nog niet voor morgenochtend vroeg vertrekt, wil ik proberen of ik nog het een en ander aan u kan schrijven en dan die brief bij die van gisterochtend insluiten.

Mijn herberg is zeer goed en niet duur. Ik betaal iedere ochtend. Dat zou ik trouwens iedere reiziger in mijn situatie aanraden, want als men, zoals ik, wat soberder moet reizen, dan moet men de tering naar de nering zetten, zoals het oude spreekwoord luidt. Inderdaad, in die situatie kan men, door elke dag te betalen, het best het financieel overzicht houden van hoelang men in een bepaalde plaats kan blijven.

Maar ik zou u wat over Eindhoven schrijven. Ik ben al een paar keer door dit stadje gekuierd en het is niet onaardig. De inwoners leven vooral van de handel, die hier behoorlijk levendig is, omdat een groot deel van de Meierij zijn koopwaar hiervandaan betrekt.

Eindhoven bezit geen meter grond buiten zijn grachten: zodra je die oversteekt, ben je in een ander dorp. Ik geef een voorbeeld: aan de noordkant ligt het dorp Woensel en aan de zuidkant ligt Stratum. Delen van deze twee dorpen vormen, als ik het zo mag uitdrukken, de voorsteden. Een vreemdeling zou ze vast en zeker voor een deel van Eindhoven verslijten, omdat ze slechts door een smalle gracht van het stadje zijn gescheiden. En zo ligt aan de westkant het dorp Gestel.

In de stad valt er niet veel te wandelen. Als men een luchtje wil scheppen, moet men naar buiten, waar je echter ook niet echt vreselijk genoeglijke wandelwegen aantreft. De kerk van Eindhoven is een groot, lomp gebouw met een zware, stompe toren die in 1795 gedeeltelijk is ingestort. De Fransen hadden er in die tijd hun bakovens in geïnstalleerd, en om die goed te kunnen plaatsen, sloopten ze een muur waarop een deel van de kerk bleek te steunen. De kerk werd daar boos over, stortte in en verpletterde een paar Fransen die met dit werk bezig waren.

Geen opmerkingen: