donderdag 21 november 2013

Gedachten over het roomse bijgeloof

Het kind uit de kool, bijgeloof rond de kraam
(zie dit eerdere bericht over bijgeloof)

Duizenden mensen liggen bedolven in de stikdonkere nacht van het domste, ja niet alleen het domste, maar zelfs van het kwaadaardigste en meest vervolgzuchtige bijgeloof. En als het roomse bijgeloof in deze al vaker genoemde landstreek nu alleen gebaseerd was op domme onkunde; ja, als het domme volk alles geloofde, hoe dwaas ook, dan zou men het nog kunnen dulden. Men zou het van harte beklagen, vol medelijden. Maar aangezien uit deze bijgelovige domheid een onmenselijke vervolgingszucht voortkomt, moet de hervormde hier de roomsen vrezen.

Men moet immers beven bij de gedachte dat de roomsen, als zij de overhand zouden krijgen (en daartoe doet men sinds een paar jaar ernstige pogingen, en men is er nog steeds mee bezig), er het grootste genoegen in zouden stellen om alle protestanten en joden uit de hele Meierij te verdrijven. Meer nog, zij zouden zich met het grootste genoegen baden in het bloed der hervormden. Een jood zou meer barmhartigheid ondervinden (als de roomse Meierijenaar er een zou kennen) dan de onschuldige hervormde!

Het bijgeloof zoals dat zich op dit moment in de Meierij manifesteert, is werkelijk een schandvlek voor onze natie en ons vaderland. En zij die de boel opjutten (als dat niet zou gebeuren, zou het misschien allemaal wel langzaam verdwijnen) vormen een maatschappelijke pest, die geheel uitgebannen zou moeten worden.

Uit dit bijgeloof komt op natuurlijke wijze dweperij voort en dat gaat bij de Meierijenaar heel erg ver. Angst voor geesten, spoken en allerlei ongerijmde dwaasheden, en vooral de angst voor het Vagevuur, is een gebrek dat hier overal heerst en waarvan geen enkele roomse in de Meierij vrij van is. Het laatste valt nog enigszins te billijken, omdat het nu eenmaal een van de voornaamste onderdelen van de leer van de roomse kerk is. Maar het eerste komt enkel en alleen voort uit domme onkunde, die ook niet wordt tegengegaan, omdat het in het voordeel is van de priesters.

Door zijn bijgelovige, dwepende angst probeert de roomse Meierijenaar van alles te bedenken ter geruststelling van zijn hart: vasten, bedevaarten, missen, kortom alles wat hij voor Goede Werken houdt, hoezeer die ook tegen het gezonde verstand ingaan. Want: het zuiveren van de ziel, of het verbeteren van het hart, dat kent men niet. En daarom kan men ook niets anders doen dan de genoemde bijgelovige middelen gebruiken om zich te bevrijden van die benauwende, bijgelovige, dweepachtige angsten.

Men is in de Meierij ontzettend beducht voor de ware Verlichting, en vooral de priesters zijn dat. Alles waarvan men denkt dat het ook maar enige aanleiding kan geven tot rationeel denken, wordt verboden. Eenieder wie de zuivere godsdienst ter harte gaat, moet zich hier wel met een betrokken hart afvragen: “wanneer zal ooit de ware Verlichting tot de Meierij doordringen? Wanneer zal daar het dweepzieke bijgeloof ten onder gaan?”

Geen opmerkingen: