donderdag 22 augustus 2013

Ruziemakende roomsen

Een askruisje halen als laatste restje van Carnaval (foto Bespiegelingen)

Vierentwintigste brief, deel 3

Men zegt ook, dat datzelfde slechte sujet een dag of twee na dit voorval in een herberg kwam, waar de drost, een roomsgezinde van overtuiging, met nog enkele andere belijders van die religie en één protestant een glaasje bier zat te drinken. Dat hij toen enorm op de hervormden begon te schelden en tegen die ene protestant gezegd zou hebben: “gij hebt mij eens gevraagd wat dat voor as is, waarvan wij op Aswoensdag een kruis op ons voorhoofd getekend krijgen” (die protestant kon zich niet herinneren daar ooit over gesproken te hebben); “ik zal het oe zeggen: dat is de as van het hout waarop Luther en Calvijn verbrand zijn.” Dit verwekte algemene hilariteit en hierdoor aangevuurd, ging hij naar men zegt door op de volgende manier: “de geuzen moeten nu allemaal weg zijn. Ik ga in het huis van de dominee wonen. Wij hebben nu de overhand, de geuzen moeten allemaal vertrekken. En zoals ik over het water heb gevaren, zo hoop ik spoedig over het bloed te varen van de Vughtse geuzen. Ik zal de eerste zijn om ze kapot te maken.”

Mogen zulke zaken straffeloos passeren? Moest zo iemand niet als voorbeeld voor anderen gestraft worden? Kan het gebeuren dat zo iemand ongestraft en rustig blijft wonen? Is het niet de plicht van een drost om alle misdadigheid, al dat schelden op en belasteren van een of andere religie te voorkomen en te verhinderen?

Hij vertelde mij verder dat een van de aanvoerders die de drost van Stiphout zo pijnlijk en onmenselijk hebben behandeld, zoals ik je tijdens mijn vorige reis heb verteld, vanwege die misdaad lang in de Gevangenpoort in Den Bosch heeft vastgezeten, maar dat hij uiteindelijk weer op vrije voeten werd gesteld en nu schoolmeester te Stiphout is! “Kan iemand die zich zo slecht heeft gedragen, wel schoolmeester zijn of blijven?” vroeg hij mij.

Geen opmerkingen: