dinsdag 27 augustus 2013

Doodsgebruiken

Voor de woning van den overledene staat een bos stro, enkele stenen
en een paasplantje (bron: Zandstad, collectie UvT)

Vierentwintigste brief, deel 4

In sommige dorpen van de Meierij heeft men de gewoonte om op een hoorn te blazen als men ’s avonds in een huis bijeen wil komen om een rozenkrans te bidden. De meesten die dit horen, gaan dan daarheen. Als het gebed is afgelopen, begint men allerlei gekkigheid uit te halen en is alle vroomheid weer vervlogen. Dit blazen van een hoorn gebeurt ook wel als iemand op sterven ligt, zodat men nog een laatste keer voor de stervende kan bidden.

“Ieder mens,” zei de onbekende, “wenst gerust te sterven, en dus ook de roomsen, al zetten die daar de verkeerde middelen voor in. Op een deugdzaam leven volgt bij de christen altijd een geruste dood, zo is mijn stellige overtuiging. Ja, deze twee zaken beschouw ik als het beste op aarde, daarom denk ik dikwijls aan de woorden van onze grote dichter R. Feith uit Het Graf. Mag ik die u eens voorlezen?” (Ik antwoordde instemmend. Daarop haalde hij een boek uit zijn zak en las mij met krachtige stem en een gevoelvol hart de volgende regels voor. Ik vroeg hem meteen ze over te schrijven om ze jou te kunnen toesturen).

O sterfling, wie ge ook zijt! Van al het heil op aard’
Is dit alleen de wensch, der ed’le menscheid waard.
Een leven, vrij van schand’, van wroeging en van zorgen;
Een vrolijke avond en een slaap tot aan den morgen;
Een doodbed, zacht van dons, waar nog ’t herdenken streelt,
En waar de zielrust om de kalme sponde speelt;-
Zie daar den besten schat, dien de aarde ons aan kan bieden,
Hij blijft ons eigendom, waar jeugd en voorspoed vlieden;
Wie hem alreê bezit, heeft niet vergeefsch geleefd;
Gelukkig, die hem kent en moedig naar hem streeft!*

Verder heeft men in bepaalde dorpen de gewoonte om meteen de deuren en ramen te sluiten als er een lijk is. Op andere plekken legt men een bos stro met enkele stenen erop voor de deur neer. Dit stro is met zwarte, leren banden bij elkaar gebonden, maar als de dode ongehuwd is, dan zijn er witte en zwarte linten omheen gebonden. In voorname plaatsen is dit stro heel netjes gemaakt en kan men de bossen huren, zoals in Den Bosch het geval is, waar het verhuren van die strobossen een exclusief voorrecht is van het Hervormd Weeshuis.

Ook zijn er dorpen waar men een grote lantaarn zonder licht buiten aan de deur hangt, zodra er iemand gestorven is. Dat symbool vind ik mooi. Het laat heel passend zien, dunkt mij, dat de lamp des levens van een sterveling is uitgeblazen. Als een dode wordt begraven, legt men een zwart kleed over de kist en soms ook wel, zoals ik meer dan eens heb gezien, een wollen deken. Zo draagt men hem ten grave. Maar als de dode een kind is of ongehuwd, dan neemt men een wit linnen laken, versiert dat met bloemen, linten enzovoort - hoe bonter, hoe mooier - en gebruikt dat als een baar- of doodskleed.

*) Tweede Zang, p. 51-52.

Geen opmerkingen: