donderdag 27 juni 2013

Gierige en inhalige priesters

Eenentwintigste brief, deel 3

Ik wil hier nog wat aan toevoegen over de priesters in de Meierij. Je treft onder hen goeden aan, al is hun aantal niet erg groot. Gierigheid en inhaligheid zijn de voornaamste gebreken onder hen. Ik wil je daarvan twee staaltjes geven. De vrouw van een zeer arme man beviel van een kind. Dat moest gedoopt worden, maar heeroom wilde het kind niet dopen als hij voor zijn moeite (een priester doet immers nooit iets voor niets) niet eerst een schelling zou krijgen, terwijl die arme man nog geen duit had. Goede raad was duur! De man mocht zijn kind niet ongedoopt laten, dat zou een doodzonde zijn. Want als het ongedoopt zou sterven, ach!, dan zou het een dwaallichtje worden en ongelukkig. Maar zonder betaling wilde de onbarmhartige, gierige paap niet dopen. Omdat de arme man geen raad meer wist, ging hij naar de dominee van de hervormden, vertelde hem alles en vroeg hem om het zo benodigde geld. Veel edelmoediger dan de gierige priester gaf deze de arme man niet alleen een schelling, maar daar nog iets bovenop voor zijn vrouw. De arme man ging vrolijk weg, gaf de inhalige priester het geld en het kind werd gedoopt.

Een tweede, waar gebeurd geval is het volgende: de priesters gaan één of twee keer per jaar bij hun parochie rond om het geld op te halen dat ze van iedere parochiaan (in de Meierij zegt men communicant) behoren te krijgen. Een bepaalde priester, van wie ik je de naam niet noemen zal, kwam bij zo’n gelegenheid bij een zeer behoeftige vrouw. Deze verzekerde hem dat zij niets had om te geven. Maar hij nam daar absoluut geen genoegen mee en doorzocht het hele hutje. Hij vond echter niets en ging al grommend en knorrend weer weg.

Deze beide priesters leven nog, mijn vriend, en wat vind je daar nu van? Is zulk gedrag niet onvergeeflijk, ja zelfs verfoeilijk? Temeer daar deze beide grappenmakers eerder tot de meer- dan tot de minvermogenden gerekend mogen worden. Dit soort gierigheid is er ook de oorzaak van, dat zij de kinderen zo vroeg hun belijdenis laten afleggen. Als een kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, dan wordt het een communicant, en dan moet men daarvoor ook jaarlijks aan heeroom betalen. Men stelt zich niet de vraag of een kind van die leeftijd in staat is om zich een juist begrip te vormen van God en van religie. O nee! Men rekent op de volgende manier: een kind van twaalf jaar moet zijn belijdenis afleggen, dan betaalt het ieder jaar zo en zo veel.

Geen opmerkingen: