dinsdag 25 juni 2013

Dolle honden en toverkollen

Een toverkol, zoals afgebeeld in het boek Het gruwelkabinet
(bron: recensie door Mark Cloostermans)

Eenentwintigste brief, deel 2

In de gedachten van de roomse Meierijenaars is er geen beter middel om niet door dolle honden gebeten te worden, dan gewijd brood bij zich te hebben. Maar als men denkt dat iemand door een dolle hond is gebeten, dan laat men hem met een aan Sint-Hubertus gewijde sleutel aan het hoofd brandmerken. Het kan immers niet baten op de plek waar men is gebeten. De kracht trekt ook door het hele lichaam. Brandmerken met een ander ijzer zou dan ook niets helpen. Ik heb meer dan één hond gezien die men met zo’n zogenaamde Sint-Hubertussleutel aan de kop gebrandmerkt heeft. Dan was hij voor altijd beschermd tegen de beet van een dolle hond, of hij zou, als hij toch gebeten zou worden, niet razend worden.

Velen die denken dat ze door een dolle hond gebeten zijn (hoeveel honden worden hier niet voor dol gehouden, die helemaal nooit dol zijn geweest!), gaan op bedevaart naar St.-Hubertus-Lil (een dorp in het Land van Luik dat in het bijzonder aan genoemde heilige is gewijd) om zich daar te laten brandmerken. Als ze dan niet dol worden, wat natuurlijk altijd gebeurt, wanneer ze niet door een dolle, maar door een andere hond gebeten worden, zoals bijna altijd het geval is, dan heeft St. Hubertus wonderen verricht. Wat vind je nu van dit valse en redeloze bijgeloof? Wanneer zal men in de Meierij toch eens eer betonen aan het gezonde verstand?

De schrik van de Meierijenaars zijn toverkollen, spoken, heksen, weerwolven en wat er nog meer is aan dergelijke zotternijen, zoals ik je vorig jaar al geschreven heb. De vrees daarvoor zit er bij elke roomsgezinde zo ingebakken, dat die nooit kan worden uitgeroeid. Ze wordt de kinderen met de paplepel ingegeven en veel priesters wakkeren dit bijgeloof nog aan, uit vuig eigenbelang. Ik heb velen proberen te overtuigen van de onmogelijkheid van het bestaan van spoken en men stemde overal mee in, maar bleef toch bij zijn bijgeloof. Werkelijk, mijn vriend, de oude heidenen bezaten meer gezond verstand dan de hedendaagse, roomse bewoners van de Meierij.

Horatius althans drijft de spot met zulke zotternijen met de woorden

Somnia, terrores magicos, miracula, sagas,
No turnos lemures, portentaque Thessala rides.

Of op zijn Hollands:

Lach om de dromen, die bij nacht het brein doen tollen,
De wonderen, het gespook, en het werk van toverkollen,
Het zwevend geestenleger en het spoken dat geschiedt
Door de onbekende kracht van het Thessalisch lied.

Geen opmerkingen: