dinsdag 14 mei 2013

Van Son naar Opwetten

De Opwettense molen (bron)

Achttiende brief, deel 2

Van Son ging ik naar Breugel. Hier hebben de roomsen de hervormden hun kerk ontnomen. Opnieuw een bewijs van bijgelovige haat en vervolging. Nadat ik Breugel verlaten had, stapte ik naar Nuenen. Ik wandelde langs Hooidonk, een gehucht van een paar huizen, waar een run- en korenmolen op de Dommel ligt. Hier stond vroeger een klooster, maar tegenwoordig is dat vervallen, al ziet men er nog de resten van. Dit was een adellijk klooster van reguliere nonnen, Augustinessen, gesticht in 1146.

Vervolgens ging ik langs Nederwetten, een klein, miserabel dorpje, waar de roomsen zich ook al de grote kerk hebben toegeƫigend. Ik liet eveneens Gerwen, dat onder Nuenen valt, links liggen, want er is niets bijzonders te zien. Ook hier heeft men zich meester gemaakt van de hervormde kerk.

Behalve wat ik je afgelopen jaar al verteld heb, moet ik je over Nuenen nog zeggen, dat men daar een ander klein kerkje wilde laten bouwen voor gebruik door de hervormden, omdat de eigenlijke kerk door blikseminslag was ingestort. Dit zou ten laste moeten komen van de tiendheffers, zijnde roomse kanunniken. Maar de president van deze plaats, rooms zijnde, wist een en ander op de lange baan te schuiven, ofschoon dat strijdig is met de wet, en daarbij zelfs geholpen door hervormden (dat wordt tenminste verteld). Daardoor werden de kanunniken ontlast van de plicht een kerkje te bouwen of de oude te herstellen, ofschoon zij ontegenzeggelijk hiertoe verplicht waren. Hierna verschenen in 1794 de Fransen en bleef alles bij het oude. De hervormden uit die plaats hielden toen hun eredienst maar in de kerk van Gerwen, al ligt die zeer veraf. Maar aangezien deze kerk nu in handen is van de roomsen, worden de hervormde diensten tegenwoordig in een kamer van hun predikant gehouden.

Ik overnachtte in dit dorp en wandelde de volgende morgen naar Tongelre via Opwetten, een gehucht van Nuenen, waar een klein kapelletje, een olie- en korenmolen op de Kleine Dommel en een oud, gebrekkig kasteel, het Slotje geheten, staan. Het is een arm dorpje, vroeger veel groter dan tegenwoordig. Je ziet er een soort herenhuis, dat de naam het Hof draagt, maar van geen belang is. De grote kerk hebben de roomsen als gevolg van het opruien door hun priester, een zeer bittere, bijgelovige kerel, nu geheel in hun macht.

Geen opmerkingen: