donderdag 9 mei 2013

Kleppen en schieten voor de Drieënheid

Prachtige herfstopname van de Sonse heide, gefotografeerd door Twan

Achttiende brief, deel 1
(ingesloten bij de vorige)

Beste vriend!

Mijn brief van gisteren kwam te laat bij de post. Ik heb hem dus laten terughalen om deze erbij in te sluiten. Dan heb je twee brieven voor één geld en daar zul je niets op tegen hebben.

Van Sint-Oedenrode stapte ik eens op naar Son en Breugel en toen ik eenmaal aan het wandelen was, ging ik alsmaar door, zoals deze brief je zal leren. De afstand tussen de twee laatste dorpen en het eerstgenoemde bedraagt slechts anderhalf uur. De weg naar Son loopt voor het grootste deel over een heide, maar hij is niet onaangenaam. Want als je van Sint-Oedenrode naar Son gaat, zie je links bossen, velden, akkers en hier en daar een boerenwoning liggen en aan de rechterkant heb je dan een groot heideveld, waarin een onafzienbare rij van heuvels die, als zij door de zon beschenen worden, een trots en bijzonder heerlijk schouwspel opleveren.

Te Son (als ik het goed heb onthouden, heb ik je dit vorig jaar al verteld) heeft men de hervormde schoolmeester zonder enige reden afgezet en vervangen door een roomse. Dat is een domme, ingebeelde en vreselijk dweepzuchtige kerel. Hij stoort zich aan geen enkele wet, maar laat de jeugd uit roomse boeken leren. Sinds onheuglijke tijden heeft men hier de gewoonte gehad dat de schoolmeester ’s morgens om acht uur en ’s middags om twaalf uur een klein klokje luidt, om de mensen die op de akkers of ver van het dorp werken, te waarschuwen hoe laat het is. Deze roomse dweper volgt hierbij een traditie uit roomse landen; hij klept namelijk altijd eerst met drie tussenpozen in de naam van de Drieëenheid: klep, klep, klep! – klep, klep, klep! – klep, klep, klep! En dan begint hij pas te luiden. Oh! Hoe dwaas, hoe bijgelovig, hoe zot, hoe beuzelachtig en hoe kinderachtig is dat niet!!!

Aan het ene einde van het dorp ligt een zerk, die men de Blauwe Steen noemt. Men dicht die steen een bijzondere heiligheid toe, maar waarom weet ik niet. Men bewijst die steen ook bijzondere eer, want als het hier kermis is, gaat de schutterij er naar toe, trekt en schaart zich er omheen en lost enkele salvo’s, ik meen drie, ter ere van deze dode, gevoelloze steen. Is dat niet een bewijs van bijgelovige, overspannen omgangsvormen?

In dit dorp hier heeft men verleden jaar een huis gebouwd voor de priester, dat meer dan achtduizend gulden heeft gekost. Dit gebouw is veel prachtiger dan welke predikantswoning in de Meierij dan ook, ook al is men zelfs publiekelijk nogal eens krachtig en met afkeer uitgevaren tegen de pracht der predikantswoningen. Maar dat zijn dan ook geuzen en daarvoor is zelfs het armoedigste hutje nog te goed.

Geen opmerkingen: