dinsdag 3 mei 2011

Onaangenaam gezelschap

Vijfde brief, deel 3

Johann Friedrich Freiherr von Cronegk
Om mijn akelige kloostergedachten te verdrijven, ging ik vervolgens naar het koffiehuis. Ik trof daar een luidruchtig gezelschap aan, rookte mijn pijp, en sprak geen woord. Iedereen tuurde naar me, als naar een vreemd ĂȘtre (zo noemde men mij). De een stak de draak met me vanwege mijn stilzwijgen, anderen vroegen: wie is toch die gek? Een groot gedeelte hield zich bezig met onbeduidend, luidruchtig geklets. Ik ergerde me vreselijk hier in dit gezelschap. Ik wenste dat ik maar weer in mijn studeerkamer verborgen zou zitten. Ik dacht bij mezelf: Von Croneck heeft wel gelijk als hij zegt (ik heb zijn woorden voor u vertaald):

Hoe gelukkig rolt mijn leven voort, als ik in een kalme stilte
Mijn dagen door kan brengen, ver verwijderd van het gewoel
Van vele drukdoende dwazen - stille zalige ogenblikken!
Die ik aan de zoete omgang met de schone Muze wijd!
Och, kon ik maar vaker, Muzen, van u in stilte en alleen genieten!
Maar u en de stilte moet men tegen wil en dank vermijden,
Als men de meeste mensen wil behagen...

Maar mijn wens om nu in mijn studeervertrek te zitten was vergeefs, al verliet ik dat gezelschap vrij snel. Nadat ik in mijn herberg was gekomen, nam ik meteen het besluit om me bij een volgende gelegenheid opnieuw in dat gezelschap te begeven en dan zo veel te babbelen als ik maar geleerd heb. Want om voor een vreemd ĂȘtre of voor een gek uitgescholden te worden, dat is toch onverdraaglijk. Die mensen hadden het toch eigenlijk heel erg verkeerd, want ik zei toch helemaal geen woord? Aan de andere kant: ik was een vreemdeling, en moet men niet een beetje consideratie hebben met zo iemand?

Genoeg hierover! Mijn brief moet snel worden dichtgeplakt en onmiddellijk op de post. Vaarwel en denk nu en dan eens aan uw reiziger.

Geen opmerkingen: