dinsdag 9 juli 2013

Die roomsen zijn een en al uiterlijkheid

Tweeëntwintigste brief, deel 1

Geachte vriend!

Het is op het moment zeer regenachtig. Ik heb geen zin om mijn tijd in het koffiehuis of andere herbergen nutteloos en vervelend door te brengen. Wandelen kan ik niet, als ik tenminste droog wil blijven. Daarom blijft me niets anders over dan me met jou te onderhouden. Dat dit mijn grootste genoegen is, daarvan dienen mijn vorige brieven als bewijs. Ik blijf vanmiddag en vanavond in mijn kamer en ik wil je nu een lange brief schrijven, hoewel... ik ben nu niet bepaald opgeruimd, dus zal deze brief ook niet een van de beste zijn. Ik zal je schrijven en de zaken precies zo meedelen als ze me in gedachten komen, want het is me niet mogelijk alles ordelijk op elkaar te laten volgen.

De Liesveldt Bijbel, op een tijdlijn van
Nederlandse Bijbelvertalingen
Hoe meer ik de godsdienst in de Meierij onder de loep neem, mijn vriend, hoe nauwkeuriger ik die overdenk, hoe meer ik in mijn gevoel gesterkt wordt dat die religie niets met het christendom van doen heeft, behalve in naam. Ze geloven dat er een God is, maar ze zijn niet in staat om ook maar één voldoende bewijs van het bestaan van een Opperwezen aan te voeren, dat weet ik uit ondervinding. Al hun godgeleerde kennis bestaat hierin, dat ze het Onzevader, het Weesgegroet, de Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden, zoals die in hun kerk geleerd worden, uit hun hoofd kennen.

Ze lezen nooit in de Bijbel, al zijn er enkelen die, als zij een vertaling van de Vulgata te pakken kunnen krijgen, die zo nu en dan ter hand nemen. Ik heb tegenwoordig een Liesveldtbijbel in mijn bezit en wel de beste druk van 1542*. Ik kreeg die van een roomse cadeau, bij wie ik hem toevallig zag liggen, omdat ik hem liet zien dat hierin het slot van het allervolmaakste gebed gevonden wordt. Zo’n ketterse bijbel wilde hij niet langer houden. Hij zou hem zelfs hebben verbrand, als ik hem niet had meegenomen. Ik zal hem als aandenken bewaren.

Hun hele godsdienst is uiterlijk, maar als ik correct wil formuleren, moet ik zeggen: “een roomse in de Meierij bezit in het geheel geen godsdienst, want het is voor mij een uitgemaakte zaak, dat er in het hart geen godsdienst plaats kan vinden als het verstand geen religieuze kundigheden bezit. De godsdienst van het hart, moet ook de godsdienst van het verstand zijn.”

*) J. le Long, Boekzaal der Nederduitsche Bijbel, p. 566-567.

Geen opmerkingen: