dinsdag 16 juli 2013

De schande van de ongelijke behandeling

Tweeëntwintigste brief, deel 3

Deze Jezuïetische catechismus wordt door alle roomsen voor een oprecht en rechtzinnig boek gehouden, dus is de leer die daarin staat, ook de leer van de roomse Kerk. Niet zo lang geleden, dit jaar nog, hoorde ik precies diezelfde, afschuwelijke leer door een priester in Rotterdam in het openbaar van de kansel af verkondigen. Hij vervloekte alle joden, heidenen, Turken, ketters en scheurmakers, verwees ze allemaal direct naar de hel en waarschuwde zijn gemeente zeer ernstig om iedere omgang daarmee te vermijden.

Is het geen schande voor hen, die zich erop beroemen dat zij alleen ware Christenen zijn, om op zo’n manier de mooie religie van de menslievende Jezus te misbruiken? Mag men zoiets nog verwachten aan het eind van deze zo verlichte (zoals men het noemt) achttiende eeuw? Hoe kan het gewone volk verdraagzaam handelen als zijn leermeesters zelf zo sterk de onverdraagzaamheid zaaien? Maar laat ik zwijgen, ik zou nog teveel schrijven. Maar, en dit mag ik er toch nog wel aan toevoegen, Haller heeft gelijk als hij zegt*

Was böses ist geschehn, das nicht ein priester that!

Want als de priesters in de Meierij alles in het werk hadden gesteld om liefde en verdraagzaamheid te verbreiden, dan waren daar nooit zulke dingen voorgevallen als ik je hebt geschetst. Dus ook daar blijft het gezegde van Haller van kracht:

Alle kwaad dat gebeurt, is al eens door een priester gedaan!

Zijn de priesters in de Meierij in het algemeen vervolgzuchtig (de goeden uitgezonderd), hun leken zijn het niet minder. Dat moet ook wel, want het een vloeit logisch uit het ander voort. Het volgende voorbeeld moge als bewijs dienen dat men alles in het werk stelt om de geuzen in dit land te vervolgen.

Alle schoolmeesters, in ieder dorp, krijgen bovenop hun normale bezoldiging 36 gulden, dit noemt men het corporeel. Dat wil zeggen: geld voor zogenaamde corporele diensten [ten behoeve van de gemeenschap], zoals bijvoorbeeld het opwinden van het torenuurwerk; het smeren daarvan alsook van de klokken; het openen van de kerk; het schoonhouden van de vloer, de banken enz. In veel dorpen echter heeft men dit geld zonder recht of reden van de hervormde schoolmeesters afgenomen. Roomse schoolmonarchen daarentegen blijven heel gerust en ongestoord in het genot van dit inkomen, zonder dat men dat hun ook maar enigszins betwist. Maar als geuzen dit geld niet mogen krijgen, dan toch zeker ook paapsen niet? Wat een afschuwwekkend verschil dus!

Hoe is het mogelijk dat men zo partijdig kan handelen? Maar ja, als men iets aan een geus kan ontnemen, al komt hem dat nog zo billijk toe, dan is dat een deugdzame zaak en men verdient er een stoel in de hemel mee, zoals ik het verschillende roomsen heb horen zeggen. Kan men door onrechtvaardigheid ook al de hemel verdienen? Wist je dit al, mijn waarde S...!

*) Versuch Schweitzerischer Gedichte, p. 65.

Geen opmerkingen: