dinsdag 4 juni 2013

Vissen bij de vleet

Meeraal (bron: Wikimedia Commons)

Negentiende brief, deel 4

De Meierij levert ook verschillende soorten lekkere vis op. Ik heb er de volgende gevonden: de aal en paling; de kwabaal; de snoek, die er soms heel groot wordt; de mooie baars; de voorn; de ruisvoorn; de brasem; de blei; de winde; verschillende soorten karper; de zeelt; de goof; de alver; het lekkere postje en de grondel. Men vindt hier ook nog het stekelbaarsje en de meeraal. Die worden hier niet gegeten, maar men gebruikt de laatste wel als een barometer, omdat men hem in een fles water zeer lang in leven kan houden en hij door zijn bewegingen daarin de verandering van weer kan aangeven. Het is ook een van die zeldzame vissoorten die geluid geven. Want als hij buiten het water is of als men hem hard vastgrijpt, dan piept hij. Het is ook opmerkelijk dat waar dit dier zich ophoudt, er niet veel andere vissen gevonden worden, hoewel hij niet van vissen, maar alleen van insecten leeft.

Naast deze genoemde vissoorten heb ik hier op enkele plaatsen een zeer lief en aardig visje aangetroffen, waarvan de naam mij echter onbekend is. Niemand wist me die ook te noemen. Dit visje is nauwelijks twee duim lang en ook nauwelijks een vierde duim breed. De zijden zijn plat en het is ongeveer twee lijn dik. Op de rug is het bruin van kleur en blinkend; naar de buik toe, die wit is, wordt die kleur lichter en het bruin en het wit scheiden zich van elkaar in halfronde vlakjes, bijna zaagsgewijs. het heeft glinsterende en mooie oogjes, die niet zoals bij andere vissen opzij van het kopje staan, maar erbovenop, niet ver van elkaar. Het heeft een enigszins gebogen kopje, net als een ramskop, en het zwemt met de bek een beetje naar beneden; de rugvin staat midden op de rug en dus niet dichterbij de staart, zoals men dit gewoonlijk bij andere vissen ziet. De staart, die aan de buitenzijde rond is als de rand van een halve maan, is net als de vinnen fraai gespikkeld. Met het blote oog kon ik geen schubben aan dit zeldzame visje ontdekken.

In de Aa en de Dommel tref je op rotsige plekken de lekkere rivierkreeftjes aan, die in alles overeenkomen met de zeekreeften, behalve dat ze kleiner zijn. Men vindt verder drie soorten kikvorsen onder het gedierte in de Meierij: land-, water- en boomkikkers. Die laatsten houden zich altijd in bomen op; padden; land- en waterhagedissen en watersalamanders. Je komt er ook wel eens slangen en adders tegen, vooral in de Peel, maar het aantal daarvan is niet groot. Ze zijn evenmin giftig, tenminste, er is geen voorbeeld van bekend dat ze ooit iemand schade hebben toegebracht.

Geen opmerkingen: