vrijdag 22 maart 2013

Einde van het gesprek; een slim jong

Dinther aan het eind van de 19e eeuw (bron: Wikimedia Commons)

Veertiende brief, deel 2

Ik: het zou wenselijk zijn als alle roomsen, als alle priesters zo zouden denken!.. en..
Priester: net zo wenselijk als dat die wet over de teruggaaf van de kerken er niet geweest zou zijn. Dan zou er nooit zoveel haat en verbittering in de Meierij zijn gegroeid als nu het geval is. Men had dit beter op de oude voet kunnen laten doorgaan, dan was alles rustig gebleven en geweest.
Ik: zo het is beslist.
Priester: jazeker! Maar ik durf niet meer te zeggen. Ik hou van alle mensen als mijn broeders en het doet me verdriet als men iemand vervolgt, want ik moet mijn naaste liefhebben als mijzelf, en dat zijn toch álle mensen.
Ik: Verstandige pastoor! Oh, dachten al uw geloofsgenoten maar zo! Dan zou er meer liefde onder de mensen heersen, maar deze wens is helaas vruchteloos.

Inmiddels waren we te Dinther aangekomen. Hier nam ik afscheid van die goede priester. Ik gaf hem broederlijk de hand en herhaalde nog eens bij mijzelf de stille wens: O! waren alle priesters toch maar zo!! Ik vroeg hem niet waar hij woonde, want ik heb een afkeer van alle nieuwsgierige vragen die ons nooit enig nut opleveren. Maar niettemin achtte ik hem even hoog, als wanneer ik geweten had, waar hij zijn woning had.

Nu iets over Dinther. Dit dorp aan de Aa is niet mooi, maar men ziet er een ruime, frisse kerk met een tamelijk hoge toren, voorzien van een grote knop. Ik zag hier ook een oud kasteel, Avenstein genaamd. In deze plaats werd Edmundus Dintherus geboren; bij leven was hij secretaris van vier hertogen van Brabant, namelijk Anton, Jan IV, Filips zijn broer en Filips, bijgenaamd de Goede. Hij schreef een kroniek van Brabant.

Ik had hier een aardige ontmoeting met een kleine jongen, die mijn goedkeuring kon wegdragen. Ik moest door een hek. Een jongen deed dat open. Ik vroeg hem of hij dat voor mij had gedaan en hij gaf me onbekommerd antwoord: “Nee!, maar om een duit te krijgen. Als ik had geweten dat u me geen duit zou geven, dan had ik ook het hek niet voor u opengedaan.” Deze openhartigheid beviel me (ik heb een vreselijke hekel aan veinzen, zelfs bij kinderen) en ik gaf de kleine knaap meer dan hij anders van me zou hebben gekregen.

Van Dinther wandelde ik naar Heeswijk. Hier bleef ik een dag of twee, drie overnachten. Aan de rivier de Aa, een eind weg van het dorp, ligt het kasteel van de heer. Het is een oud en mooi gebouw, naar mij leek in de gotische bouwstijl. Het ligt heel charmant en is vanwege zijn hoogte van ontzettend ver weg al te zien. Het dorp mag zich beroemen op een fraaie, frisse kerk met een spitse toren.

Geen opmerkingen: