donderdag 25 augustus 2011

Het inpikken van de kerk in Oerle

In de zevende brief, deel 4 vertelt Hanewinckel over de manier waarop in de zomer van 1798 de katholieken in Oerle het kerkgebouw dat de gereformeerden gebruikten 'genaast' (ingepikt) hebben. Het was een fraai staaltje van intimidatie, volksverlakkerij, dweepzucht van een klein groepje en ritueel geweld van de kant van enkele katholieke dorpelingen.

Dat hele gedoe heeft dan ook een flink pak papier opgeleverd in de vorm van een uitgebreid dossier in het archief van de Raad van Brabant (toegangsnr. 19, inv.nr. 1249.471). De hele zaak is namelijk diepgaand onderzocht. Overigens bevat ditzelfde archief nog meer van dit soort dossiers (bijvoorbeeld inv.nrs. 1249.469 en 1294) over andere plaatsen in Noord-Brabant.

Het Oerlese dossier bevat allerlei getuigenverklaringen en verslagen van verhoren van de betrokkenen door twee onderzoekers van de Raad. En dat levert het beeld op dat Hanewinckel wel degelijk reden had voor zijn afkeer van de Meierijse katholieken.

Het verhoor van de belangrijkste 'dader', de president-schepen Jan van Sambeek, is vooral interessant door de overeenkomst met allerlei parlementaire enquĂȘtes of hearings van het Amerikaanse Congres, die we de laatste jaren gezien hebben. Veel van zijn antwoorden op de gestelde vragen komen neer op: "Dat kan ik me niet herinneren; daar weet ik niets van; ik heb geen idee wie daarvoor opdracht heeft gegeven" of varianten daarvan.

Over de werkelijke gang van zaken doen andere verklaringen, zoals van de dominee, de schoolmeester en de gerechtsbode, maar ook van katholieke dorpelingen die er slechts zijdelings bij betrokken waren, een pittig boekje open. Pikant detail overigens: een van de getuigen, de gerechtsbode van Oerle, was Theodorus Hanewinckel, een neef van 'onze' Stephanus!

In Theodorus' getuigenverklaring wordt bijvoorbeeld gesproken over de stank en de jenever, waarover Stephanus in zijn brief schreef:

Met genoemde Collenburg [een inwoner van Oerle] heb ik opnieuw gesproken op 30 juni van dit jaar. Toen heeft hij mij verteld dat hij in de genoemde kerk was geweest en daar zo’n hevige stank heeft geroken, dat het voor niemand in de kerk was uit te houden. Daarop is hij een halve kan jenever gaan halen, die hij met nog enkele andere personen die ook in de kerk aanwezig waren, ter verfrissing buiten op het kerkhof heeft uitgedronken.

Geen opmerkingen: